20949 |
gist |
gist:
gęs (L327p Beegden),
gɛs (L327p Beegden),
zuurdeeg:
zurdęjx (L327p Beegden)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
(zô glaad es ies).
glaad (L327p Beegden)
|
glad [SGV (1914)]
III-4-4
|
17853 |
glijden |
litsen:
Opm. betekent eigenlijk: uitglijden.
litse (L327p Beegden),
Uitglijden
litse (L327p Beegden),
slidderen:
Op de glijbaan
sjliddere (L327p Beegden)
|
glijden [SGV (1914)], [SGV (1914)]
III-1-2, III-3-2
|
24316 |
glimworm |
lichtworm:
onleesbaar
lucht— (L327p Beegden),
lichtwormpje:
leechtwörmke (L327p Beegden)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
18957 |
gluiperd |
luipendige, een -:
eine loepentjtigge (L327p Beegden)
|
gluiper [SGV (1914)]
III-1-4
|
18956 |
gluiperig |
gluiperig:
gloeperig (L327p Beegden)
|
gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
21326 |
goedkoop |
billig (du.):
billig (L327p Beegden),
goedkoop:
gooije koup (L327p Beegden)
|
goedkoop [SGV (1914)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
buts:
ein böts van ein kêrel (L327p Beegden),
goede lobbes:
eine gooije löbĕs (L327p Beegden)
|
goedzak [SGV (1914)]
III-1-4
|
17903 |
gooien |
gooien:
gôôie (L327p Beegden)
|
werpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21327 |
graaf |
graaf:
Opm. = gracht.
graaf (L327p Beegden),
Opm. = vorst.
groaf (L327p Beegden)
|
graaf [titel] [SGV (1914)]
III-3-1
|