19534 |
hecht van een mes |
hecht:
hê hêt zich oet t hicht.
hicht (L327p Beegden)
|
heft [SGV (1914)]
III-2-1
|
33290 |
hede, vlas- of hennepafval |
rap:
rap (L327p Beegden),
werk:
wɛrk (L327p Beegden)
|
Rap en bodde bestaat uit langere vezels en kort lint dat bij het zwingelen of hekelen achterblijft en waarvan grof linnen wordt gemaakt; scheven bestaat uit alleen de bastdeeltjes. [L 43, 3; S 13; monogr.]
I-5
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
op en af:
hae löptj op en aa:f (L327p Beegden)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
-
kattesjtert (L327p Beegden),
kattestaart:
katǝštɛrt (L327p Beegden)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5, III-4-3
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heis zeen (L327p Beegden),
Zo heis wie eine kwakkert
heis (L327p Beegden)
|
hees [SGV (1914)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24168 |
heggenmus |
boomlopertje:
boumluiperke (L327p Beegden)
|
Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
23208 |
heilig |
heilig:
heilig (L327p Beegden)
|
heilig [SGV (1914)]
III-3-3
|
26734 |
heizode |
plag:
plaq (L327p Beegden),
vlik:
vlek (L327p Beegden),
vlink:
vleŋk (L327p Beegden)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
26148 |
hekken |
hekken:
hekǝ (L327p Beegden),
hekwerk:
hekwerk (L327p Beegden)
|
Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.]
II-3
|
26154 |
hekscheien |
hekscheiden:
hekscheiden (L327p Beegden),
scheien:
šɛjǝ (L327p Beegden)
|
De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32]
II-3
|