e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

Gevonden: 2005
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
juffrouw juffer: joffer (Beegden) juffer [SGV (1914)] III-3-1
kaakbeen(rand) kaakrand: kaakrandj (Beegden) kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] III-1-1
kaakgestel kakement: kakement (Beegden) Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd gletsjer: gletsjer (Beegden), kletskop: kletskop (Beegden) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaam kaam/kamen: kø̜̄mǝ (Beegden) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes krapjes: krèpkes (Beegden) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaar kaar: kār (Beegden) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaas kaas: iemand met ee bleek uiterlijk: eine kêskøp.  kês (Beegden) kaas [SGV (1914)] III-2-3
kabouter kabouter: kebouter (Beegden) kabouter [SGV (1914)] III-3-3
kachel, stoof stoof: štoͅu̯f (Beegden) kachel [SGV (1914)] III-2-1