26438 |
ligger |
ligger:
leqǝr (L327p Beegden),
ligger (L327p Beegden)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijzend:
lēzǝntj (L327p Beegden),
lijzenszaad:
lēzǝszǭt (L327p Beegden)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
lijsterbes:
-
liesterbes (L327p Beegden)
|
lijsterbes (Sorbus aucuparia) [DC 26 (1954)]
III-4-3
|
24821 |
lindeblad |
lindeblad:
linjeblaad (L327p Beegden)
|
lindeblad [SGV (1914)]
III-4-3
|
21478 |
liniaal |
liniaal:
liniaal (L327p Beegden)
|
liniaal [SGV (1914)]
III-3-1
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝ (L327p Beegden)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
luppe wie eine klomp
lŏp (L327p Beegden)
|
lip [SGV (1914)]
III-1-1
|
24528 |
lisdodde |
duivelskluppel:
-
duvels kloppel (L327p Beegden)
|
lisdodde [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
18051 |
litteken |
lijnteken:
lienteiken (L327p Beegden)
|
litteken [SGV (1914)]
III-1-2
|
17721 |
loeren |
loeren:
loere (L327p Beegden)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|