21461 |
kibbelen |
stechelen:
sjtechele (Q019p Beek)
|
het niet eens zijn en ruzie maken over kleinigheden, door wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid vooral gezegd van kinderen [stechelen, sechelen, aantelen, akkenaaien, naarswaar-zen, grendelen, stensen, keken, kibbelen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
17764 |
kies |
baktand:
baktand (Q019p Beek)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
met lange tanden eten:
mit làng tènj ééte (Q019p Beek)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
pikker:
pikker (Q019p Beek),
pikkerd:
pikkerd (Q019p Beek)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
met lange tanden:
mit lang tenj (Q019p Beek)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kietele (Q019p Beek)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18893 |
kiezen |
uitkiezen:
oetkeeze (Q019p Beek)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24337 |
kikker |
kwakkerd:
kwakərt (Q019p Beek)
|
kikvors, puit [RND]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
kwakkerdeneieren:
kwakərtəɛi̯ər (Q019p Beek)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|