e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2562
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleed kleed: t kleid (Beek) ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] III-1-3
kleerkist kist: kes (Beek, ... ) klerenkist III-2-1
klef daar zit een riem in: plaatselijk  dao zit ⁄nne reem in (Beek), knuf: knoef (Beek) doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)] III-2-3
klei, leem klei: klęi̯ (Beek), leem: lęi̯m (Beek) Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.] I-8
klein voorploegwiel klein rad: klęi̯(n) rā.t (Beek), landsrul: lantsrø̜l (Beek), landsrullen: lantsrø̜lǝ (Beek) Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b] I-1
klein wolkje wolkje: wùlkske (Beek) klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)] III-4-4
kleine boerderij boerderijtje: burdǝrii̯kǝ (Beek) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleine bouwladder eenstellingsledder: ęjnštęleŋslø̜dǝr (Beek), stocksledder: štǫkslø̜dǝr (Beek) Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.] II-9
kleine neus klein neusje: klein neͅske (Beek) Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)] III-1-1
kleinkinderen kleinkinder: kleͅi̯nkenjər (Beek) kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2