18172 |
kleed |
kleed:
t kleid (Q019p Beek)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)]
III-1-3
|
19971 |
kleerkist |
kist:
kes (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
klerenkist
III-2-1
|
20609 |
klef |
daar zit een riem in:
plaatselijk
dao zit ⁄nne reem in (Q019p Beek),
knuf:
knoef (Q019p Beek)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
29606 |
klei, leem |
klei:
klęi̯ (Q019p Beek),
leem:
lęi̯m (Q019p Beek)
|
Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.]
I-8
|
32671 |
klein voorploegwiel |
klein rad:
klęi̯(n) rā.t (Q019p Beek),
landsrul:
lantsrø̜l (Q019p Beek),
landsrullen:
lantsrø̜lǝ (Q019p Beek)
|
Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b]
I-1
|
25159 |
klein wolkje |
wolkje:
wùlkske (Q019p Beek)
|
klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33318 |
kleine boerderij |
boerderijtje:
burdǝrii̯kǝ (Q019p Beek)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
29988 |
kleine bouwladder |
eenstellingsledder:
ęjnštęleŋslø̜dǝr (Q019p Beek),
stocksledder:
štǫkslø̜dǝr (Q019p Beek)
|
Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.]
II-9
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klein neͅske (Q019p Beek)
|
Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)]
III-1-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kleinkinder:
kleͅi̯nkenjər (Q019p Beek)
|
kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|