e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korset korset (<fr.): kersjet (Beek) korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)] III-1-3
kort onderrokje poepenrokje: popperökske (Beek) onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)] III-1-3
korte broek korte broek: korte brook (Beek) broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] III-1-3
korte onderbroek? onderbroek: ongerbrook (Beek), óngerbrook (Beek) Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)] III-1-3
korte overjas jekker: jekker (Beek) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
korteling kluppel: klø̜pǝl (Beek  [(meervoud: klø̜pǝlǝ)]  ) Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.] II-9
kortwas kortwas: kortwas (Beek) De bij het opsnoeien van de raten verkregen was. [N 63, 80b] II-6
koster koster: kəstər (Beek) koster [RND] III-3-3
kotelet, ribstuk kotelet: kortelèt (Beek), kortəlèt (Beek) gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] III-2-3
koud zetten koud zetten: kǫwt zętǝ (Beek) Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a] II-6