18604 |
korset |
korset (<fr.):
kersjet (Q019p Beek)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18361 |
kort onderrokje |
poepenrokje:
popperökske (Q019p Beek)
|
onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18287 |
korte broek |
korte broek:
korte brook (Q019p Beek)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
onderbroek:
ongerbrook (Q019p Beek),
óngerbrook (Q019p Beek)
|
Korte onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
jekker:
jekker (Q019p Beek)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29971 |
korteling |
kluppel:
klø̜pǝl (Q019p Beek
[(meervoud: klø̜pǝlǝ)]
)
|
Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.]
II-9
|
28601 |
kortwas |
kortwas:
kortwas (Q019p Beek)
|
De bij het opsnoeien van de raten verkregen was. [N 63, 80b]
II-6
|
23274 |
koster |
koster:
kəstər (Q019p Beek)
|
koster [RND]
III-3-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
kotelet:
kortelèt (Q019p Beek),
kortəlèt (Q019p Beek)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)]
III-2-3
|
28619 |
koud zetten |
koud zetten:
kǫwt zętǝ (Q019p Beek)
|
Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a]
II-6
|