24227 |
putter |
putter:
pötter (Q019p Beek)
|
putter
III-4-1
|
18610 |
pyjama |
pyjama {piama}:
piesjama (Q019p Beek)
|
pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)]
III-1-3
|
27904 |
raam |
venster:
venstǝr (Q019p Beek
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
32812 |
raam van de cultivator |
raam:
dǝ rām (Q019p Beek)
|
De ijzeren staven die samen het draagraam van de cultivator vormen. [N 11A, 151h; monogr.]
I-2
|
19057 |
raar, vreemd |
raar:
raar (Q019p Beek)
|
raar [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
quatschen (du.):
kwatsche (Q019p Beek)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
raat:
rāt (Q019p Beek),
schol:
šǫl (Q019p Beek)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
28653 |
raathoning, tafelhoning |
raathoning:
rāthōneŋ (Q019p Beek)
|
Blanke honing die in de raat verkocht wordt. [N 63, 115b; monogr.]
II-6
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
ruffele (Q019p Beek)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|