e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
putter putter: pötter (Beek) putter III-4-1
pyjama pyjama {piama}: piesjama (Beek) pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)] III-1-3
raaf raaf: raaf (Beek) raaf III-4-1
raam venster: venstǝr (Beek  [(+)]  ) Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.] II-9
raam van de cultivator raam: dǝ rām (Beek) De ijzeren staven die samen het draagraam van de cultivator vormen. [N 11A, 151h; monogr.] I-2
raar, vreemd raar: raar (Beek) raar [DC 02 (1932)] III-1-4
raaskallen quatschen (du.): kwatsche (Beek) onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)] III-3-1
raat raat: rāt (Beek), schol: šǫl (Beek) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
raathoning, tafelhoning raathoning: rāthōneŋ (Beek) Blanke honing die in de raat verkocht wordt. [N 63, 115b; monogr.] II-6
rafelen rafelen: ruffele (Beek) aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)] III-1-3