e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stijfkoppig stijfkoppig: sjtiefköppig (Beek) niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)] III-1-4
stijve mortel paardskeutelen: pē̜škø̄tǝlǝ (Beek), stijve spijs: štīvǝ špīs (Beek) Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
stikken stikken: sjtikke (Beek) Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] III-1-2
stinken stinken: sjtinke (Beek) Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)] III-1-1
stoelen op het priesterkoor koorstoelen: koarsjteul (Beek) De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)] III-3-3
stofblik blik: bleek (Beek), schup: sjup (Beek, ... ) stofblik [DC 15 (1947)] || stoffer en blik samen [DC 15 (1947)] III-2-1
stoffen pantoffel slob: sjlobbe (Beek) sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)] III-1-3
stok of twijg om een kind te straffen gotsje: goetsje (Beek) een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)] III-2-2
stokvis stokvis: sjtok vesj (Beek), sjtòkvösj (Beek) bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)] III-2-3
stola stola (lat.): sjtola (Beek) stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)] III-1-3