25574 |
strooien |
stubmeel gooien:
štøpmē̜ǝl gǫajǝ (Q019p Beek)
|
Strooien van meel om aankleven van het deeg aan de bank te voorkomen. [N 29, 31a; N 299, 30b; monogr.]
II-1
|
18623 |
strooien dameshoed |
boerinnenhoed:
boerinnenhood (Q019p Beek)
|
dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18276 |
strooien hoed |
strohoed:
sjtreuhood (Q019p Beek)
|
hoed, strooien ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25575 |
strooimeel |
stubmeel:
štøpmē̜ǝl (Q019p Beek)
|
Meel dat bij het bewerken van deeg hetzij op de werkbank hetzij op het deeg zelf gestrooid wordt om het kleven te verhinderen. Ten aanzien van het woordtype "grint" zij opgemerkt dat de informant de betekenis "gemalen kleien" hiervoor opgeeft. [N 29, 31b; N 29, 31a; monogr.]
II-1
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
štrø̜i̯tsǝl (Q019p Beek)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
18251 |
stropdas |
strik:
sjtrik (Q019p Beek)
|
stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17851 |
struikelen |
struikelen:
sjtuukele (Q019p Beek)
|
Struikelen: vallen of bijna vallen door met de voet tegen iets aan te stoten of door een misstap (struikelen, strommelen, stronkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30557 |
stucadoor |
pleisterman:
pliǝstǝrmān (Q019p Beek),
plekker:
plɛkǝr (Q019p Beek),
stucadoor:
štykǝdōr (Q019p Beek
[(moderne benaming)]
)
|
Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.]
II-9
|
24834 |
stuifmeel |
stuifmeel:
štȳfmę̄l (Q019p Beek)
|
Het eiwitten- en vettengedeelte van het bijenvoedsel. Het wordt door de haalbijen uit de mannelijke geslachtsceldragers van een plant gehaald. [N 63, 43a; Ge 37, 143]
II-6
|
28541 |
stuifmeelkrans |
stuifmeelcellen:
štȳfmę̄lsɛlǝ (Q019p Beek)
|
De groep cellen op een raat waarin het stuifmeel wordt opgeslagen. [N 63, 46b]
II-6
|