25643 |
taai-taaikruiden |
kruiden:
kry-jǝ (Q019p Beek)
|
De kruiden die in taai-taaideeg worden verwerkt. In N 29, 87b werd gevraagd naar de "grondstoffen van taai-taaideeg". Uit de antwoorden zijn twee lemmata gedistilleerd t.w. ''taai-taaikruiden'' en ''zoetstof voor taai-taai''. De woordtypen "potas", "koolzuur "ammoniak", "water", "melk", "maagzout" zijn verder in het lemma niet fonetisch gedocumenteerd. Vergelijk het lemma ''peperkoekkruiden''. [N 29, 87b]
II-1
|
25651 |
taai-taaiplank |
snijplank:
niplaŋk (Q019p Beek),
taalplank:
taaiplank (Q019p Beek)
|
Plank die bij de taai-taaibereiding wordt gebruikt. Ten aanzien van de woordtypen die samengesteld zijn met peperkoek(s) zij opgemerkt dat het mogelijk is dat in de plaatsen waarvoor die opgaven gelden, de begrippen "peperkoek" en "taai-taai" samenvallen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''taai-taaideeg''. Wat betreft de woordtypen "speculaasvorm" en "speculatieplank" vermelden beide informanten dat het hier om een plank gaat die ook voor speculaasbereiding wordt gebruikt. [N 29, 91; monogr.]
II-1
|
21826 |
taal |
spraak:
sjproak (Q019p Beek)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20577 |
tabakspruim |
pruimpje:
pruumke (Q019p Beek),
sjiekje:
sjikske (Q019p Beek)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20589 |
tabakssap |
nerik:
nerrik (Q019p Beek),
tar:
taar (Q019p Beek),
teer:
taer (Q019p Beek)
|
Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (Q019p Beek)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
taofel (Q019p Beek),
tōͅfəl (Q019p Beek)
|
een houten tafel [Roukens 12 (1937)] || tafel
III-2-1
|
24494 |
tak (alg.) |
takje:
tekske (Q019p Beek)
|
tak
III-4-3
|
17760 |
tand |
tand:
tand (Q019p Beek)
|
tand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden poetsen:
ich poits mien tang (Q019p Beek)
|
Elke avond poets ik mijn tanden. [DC 64 (1989)]
III-1-3
|