e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vieren vieren: chəvi.ərt (Beek, ... ) gevierd [RND] III-3-2
vierkante voegspijker recht voegijzer: rɛx ˲vōx˱īzǝr (Beek), vierkantig voegijzer: vērkɛnjtex ˲ vōx˱īzǝr (Beek) Voegspijker waarvan het blad een vierkante doorsnede heeft. In Q 100 en Q 101 werd de vierkante voegspijker gebruikt om natuursteen te voegen, in L 382 om terugliggend voegwerk te maken. In Q 121 noemde men voegwerk dat met behulp van dit werktuig was gemaakt: 'viereckewerk' ('vēr`'kwęrǝk'). In Q 99* was dit type voegspijker zeldzaam en het had daarom ook geen specifieke naam. In Q 202 was de vierkante voegspijker onbekend, wel kende men daar een 'driehoekig ijzer' ('drējhukex˱ īzǝr'). [N 32, 33c; monogr.] II-9
vieruursboterham koffiedrinken, het -: kof.eì drènke (Beek) namen en uren van de dagelijkse maaltijden: koffie om 16 uur [ZND 18G (1935)] III-2-3
vijver vijver: viever (Beek), wijert: wiert (Beek) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] III-4-4
vinger vinger: vinger (Beek), viŋər (Beek) vinger [DC 01 (1931)], [RND] III-1-1
vink boekvink: bookvenk (Beek), vink: veͅŋk (Beek) Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink III-4-1
visaas sprotaas: eigen spellingsysteem  sprotaos (Beek) wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)] III-4-2
vizier kijkgat: kīkgāt (Beek), kijklok: kīklǭk (Beek), vizier: vizīr (Beek) Venster in de bijenkap, geweven van ijzer- of koperdraad, paardehaar of tegenwoordig ook nylon. [N 63, 74e; monogr.] II-6
vlaamse gaai markolf: mérkuf (Beek) vlaamse gaai III-4-1
vlaktex vlak, het -: vlaak (Beek) vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)] III-4-4