22832 |
vieren |
vieren:
chəvi.ərt (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
30166 |
vierkante voegspijker |
recht voegijzer:
rɛx ˲vōx˱īzǝr (Q019p Beek),
vierkantig voegijzer:
vērkɛnjtex ˲ vōx˱īzǝr (Q019p Beek)
|
Voegspijker waarvan het blad een vierkante doorsnede heeft. In Q 100 en Q 101 werd de vierkante voegspijker gebruikt om natuursteen te voegen, in L 382 om terugliggend voegwerk te maken. In Q 121 noemde men voegwerk dat met behulp van dit werktuig was gemaakt: 'viereckewerk' ('vēr`'kwęrǝk'). In Q 99* was dit type voegspijker zeldzaam en het had daarom ook geen specifieke naam. In Q 202 was de vierkante voegspijker onbekend, wel kende men daar een 'driehoekig ijzer' ('drējhukex˱ īzǝr'). [N 32, 33c; monogr.]
II-9
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
kof.eì drènke (Q019p Beek)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: koffie om 16 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
24961 |
vijver |
vijver:
viever (Q019p Beek),
wijert:
wiert (Q019p Beek)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (Q019p Beek),
viŋər (Q019p Beek)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvenk (Q019p Beek),
vink:
veͅŋk (Q019p Beek)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink
III-4-1
|
24402 |
visaas |
sprotaas:
eigen spellingsysteem
sprotaos (Q019p Beek)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28584 |
vizier |
kijkgat:
kīkgāt (Q019p Beek),
kijklok:
kīklǭk (Q019p Beek),
vizier:
vizīr (Q019p Beek)
|
Venster in de bijenkap, geweven van ijzer- of koperdraad, paardehaar of tegenwoordig ook nylon. [N 63, 74e; monogr.]
II-6
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
mérkuf (Q019p Beek)
|
vlaamse gaai
III-4-1
|
24914 |
vlaktex |
vlak, het -:
vlaak (Q019p Beek)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|