29314 |
vlas |
vlas:
vlas (Q019p Beek)
|
Linum usitatissimum L. De vlasteelt heeft, waarschijnlijk wel ten onrechte vanwege het vroege verdwijnen ervan, weinig aandacht gekregen in de enquêtes in Limburg; wellicht werd het verbouwen van vlas als een exclusief Vlaamse aangelegenheid beschouwd. Maar het is in Limburg zeker niet onbekend. De vlasteelt komt zijdelings ter sprake in de vakterminologie van de touwslager, zie aflevering II.7. Men onderscheidt wel vezelvlas, speciaal geteeld voor het maken van garens, en het kortere en meer vertakte olievlas, geteeld voor de oliehoudende zaadbollen; zie de lemmaɛs Lijnzaad, Vlaszaad en volgende in de vorige paragraaf. Het vlas wordt uitgetrokken (geplukt), tot bussels gebonden en op hopen te drogen gezet. Daarna wordt het gerepeld: de zaadbollen worden van de stelen verwijderd en gebroken met een dorsvlegel; het kaf ervan wordt aan de beesten gevoederd. De stengels worden vervolgens in een sloot geroot, waardoor het lint loskomt van de houtdelen van de stengel. Daarna wordt het vlas gebraakt, gezwingeld of gehekeld, om de houtachtige delen los te maken en te verwijderen. Het zijn drie verschillende handelingen, met verschillende toestellen (braak, zwingel en hekel), maar hetzelfde doel. Een braak bestaat gewoonlijk uit tandrollen; een zwingel is een soort molen en een hekel een plank met rechtop staande pinnen. Het lint wordt gesponnen en geweven tot linnengoed. Het vezelhoudende afval, of hede, wordt soms gebruikt voor grof weefwerk zoals meelzakken, maar meestal om reten in houten boten te stoppen, om gasbuizen af te dichten, enz. [Wi 54; monogr.]
I-5
|
33287 |
vlas braken |
zwingen:
žwęŋǝ (Q019p Beek)
|
Het pletten van de vlasstelen, om de houtachtige delen te verwijderen. [monogr.; add. uit N 48, 16a]
I-5
|
33285 |
vlasrepel |
kem:
(mv)
kɛm (Q019p Beek)
|
Kam gebruikt bij het repelen.
I-5
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vluchte (Q019p Beek)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
20944 |
vlees |
vlees:
vleesj (Q019p Beek)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
eigen spellingsysteem
maaj (Q019p Beek)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24444 |
vliegend ongedierte |
vliegjes:
eigen spellingsysteem
vleegskes (Q019p Beek)
|
vliegend gedierte [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22375 |
vlieger |
afvlieger:
āfvlēgǝr (Q019p Beek),
vlieger:
vlēgǝr (Q019p Beek)
|
Kunstzwerm bij het kastimkeren, samengesteld uit koningin en uitsluitend vliegbijen. Op het moment van een goede dracht, bijvoorbeeld rond de middag, haalt de imker het raam met daarop de koningin, uit de kast waarvan hij een kunstzwerm wil maken en hangt die in het midden van de lege kast (Eeckhout, pag. 148). Daarnaast worden ramen met uitlopend broed, uitgebouwde ramen en waswafelramen geplaatst. De moederkast, de kast waaruit raam met koningin werd genomen, wordt op een willekeurige plaats gezet. De vliegbijen zullen naar de kast met koningin vliegen, zodat deze kast sterk bevolkt zal worden. De moederloze kast, afkomstig van een eveneens sterk volk, wordt door de imker aangezet tot broeden en groeit zo weer uit tot een sterk volk. [N 63, 92a]
II-6
|
28425 |
vlieggat, vliegspleet |
tijlgat:
tēlgāt (Q019p Beek),
tijllok:
tēllǭk (Q019p Beek),
vlieggat:
vlēx˲gāt (Q019p Beek),
vlieglok:
vlēxloak (Q019p Beek),
vlēxlǭk (Q019p Beek)
|
Opening aan de voorkant van korf en kast waardoor de bijen in en uit kunnen vliegen. Een vlieggat moet niet te hoog van de grond zijn en liefst niet gericht op de koudste windrichting. ''s Winters kan men het vlieggat in de korf dichtmaken met een rolletje stro met wilgebast omwonden. In de moderne kast werkt men met een vlieggatschuif om de vliegspleet af te sluiten. Wat betreft het woordtype "tijlgat" zij opgemerkt dat het woorddeel "tijl" moeilijk eenduidig is te etymologiseren. Bij het kiezen van de woordtypen heeft de redactie de verschillende verklaringen in het midden gelaten. Het grondwoord is ''ijlgat''. Met het voorafgaande lidwoord ''het'' werd de uitspraak door metanalyse ''tijlgat''. Dus ''tijlgat'' is ontstaan uit ''het ijlgat''. Of in dit lemma alle varianten van ''tijl-'' als metanalyse van ''het ijl-'' geīnterpreteerd kunnen worden, blijft echter een vraag. [N 63, 5a; N 63, 10b; N 63, 5b; Ge 37, 15; monogr.]
II-6
|
28426 |
vlieggatschuif |
schuif:
šȳf (Q019p Beek)
|
Sluiting van het vlieggat van een kast door middel van een schuif. [N 63, 10c]
II-6
|