18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
paar sjoon (Q019p Beek)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
paar sökke (Q019p Beek)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17875 |
een pak slaag geven |
afranselen:
aafransele (Q019p Beek)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32603 |
een stuk grond enten |
enten:
ɛntǝ (Q019p Beek)
|
Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
de snop hebben:
de sjnop höbbe (Q019p Beek),
een kou te pakken hebben:
ich höb ə kauw te pakke (Q019p Beek),
een verkoudheid opgelopen hebben:
ich höb ən verkautheid opgeloupe (Q019p Beek),
het te pakken hebben:
Dit is volgens de informant vertaald uit het Nederlands.
ich höb t te pakke (Q019p Beek)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
32707 |
een weide scheuren |
belken:
[belken] (Q019p Beek)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
28606 |
een zwerm opvangen |
afdoen:
āf˱dōn (Q019p Beek),
scheppen:
šø̜pǝ (Q019p Beek)
|
Het opvangen van een zwerm in een schepkorf. Wanneer een zwerm zich vastgezet heeft aan een tak of iets dergelijks, dan brengt de imker een kleine schepkorf onder de tros. Met een flinke ruk aan de tak valt de zwerm in de korf. Wanneer de bijen in de korf zitten, wordt deze langzaam omgedraaid, omdat de bijen zich aan de strowand of aan elkaar moeten kunnen vastklemmen. Soms moet men een tweede of derde ruk aan de tak geven. Hoe langer een zwerm hangt, hoe vaster hij zit. Een imker moet dus met scheppen niet al te lang wachten. De objecten zwerm, bij e.a. zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N 63, 84a; JG 1a+1b; JG 2b-5, 4; Ge 37, 105; monogr.]
II-6
|
32631 |
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg |
brabander:
brǭbɛndǝr (Q019p Beek),
schalm:
ša.lǝm (Q019p Beek)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.]
I-1
|
18851 |
eenvoudig |
gewoon:
gewoon (Q019p Beek)
|
zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18960 |
eerlijk |
eerlijk:
aerlik (Q019p Beek)
|
zonder leugen en bedrog [treffelijk, eerlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|