25002 |
gat, opening (mv) |
loker:
eigen spellingsysteem
twje laoker (Q019p Beek)
|
gaten (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-4
|
25624 |
gaten in de kruim |
loker:
kǝr (Q019p Beek)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69b luidde: "Hoe noemt men de gaten in de kruin van het brood?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' moest zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig beïnvloed. [N 29, 69b; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
25619 |
gebarsten en zwartgeblakerde korst |
verbrande korst:
vǝrbrandǝ kōš (Q019p Beek)
|
Door een te hoge oventemperatuur ontstaat er een verkoolde korst. Een aantal benamingen duidt op het hele brood. [N 29, 66b; N 29, 66a]
II-1
|
17623 |
gebit |
gebit:
good gebit (Q019p Beek)
|
Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)]
III-1-1
|
30037 |
gebluste kalk |
gebluste kalk:
gǝblø̜š˱dǝ kalǝk (Q019p Beek),
geleste kalk:
gǝlęš˱dǝ kalǝk (Q019p Beek),
leskalk:
lɛškalǝk (Q019p Beek),
poederkalk:
pujǝrkalǝk (Q019p Beek)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
20183 |
geboorte |
aanzet:
ānzat (Q019p Beek),
geboorte:
gǝbǭrtǝ (Q019p Beek)
|
De plaats waar de boog aan weerszijden tegen de rest van het metselwerk rust. De stenen in de muur moeten hier, om aansluiting te geven, behakt worden. In Q 121 spreekt men dan van 'geschoren stenen' ('jǝšōrǝ štęŋ'). Volgens de invuller uit Q 97 telt een poortboog altijd een oneven aantal stenen. [N 32, 19a; monogr.]
II-9
|
20182 |
geboren worden |
geboren werden:
geboare waere (Q019p Beek)
|
Geboren worden (jong zijn). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18335 |
gebreide kous |
gestrikte sok:
gestrikte sök (Q019p Beek)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21320 |
gebrekkig spreken |
stamelen:
sjtamèle (Q019p Beek),
stotteren:
sjtottere (Q019p Beek)
|
gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
gedènke (Q019p Beek)
|
terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|