18838 |
kalm, bedaard |
rustig:
rustig (Q019p Beek)
|
niet opgewonden, kwaad of zenuwachtig [bedaard, stil, kalm] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18564 |
kamerjas |
kamerjas:
kamerjas (Q019p Beek)
|
kamerjas [sjamberloe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18638 |
kamizool |
kamizool (<fr.):
betekenis: vestje
kamizaol (Q019p Beek)
|
kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20599 |
kandeel |
bierslemp:
(beer)sjemp (Q019p Beek),
beersjlèmp (Q019p Beek)
|
kandeel; Hoe noemt U: Warme drank bereid uit wijn (bier, melk) met eierdooiers, suiker en kaneel, al of niet met wittebrood (kandeel, zuipen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kandelaar:
kandelèr (Q019p Beek)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (Q019p Beek)
|
kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
29973 |
kantplank |
stootbord:
štoat˱bǫrt (Q019p Beek),
stortplank:
štǫrtplaŋk (Q019p Beek)
|
Aan de staanders bevestigde, opstaande plank die moet voorkomen dat er materiaal van de steigervloer naar beneden valt. Zie ook afb. 18. [N 32, 3d; monogr.]
II-9
|
18677 |
kap van een lange schoudermantel |
kap:
kap (Q019p Beek)
|
kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23489 |
kapelletje |
veldkapelletje:
veldkepelke (Q019p Beek)
|
Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
29946 |
kaphamer |
kaphamer:
kaphāmǝr (Q019p Beek)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de bikhamer heeft aan één uiteinde een horizontale, spits toelopende staart, terwijl het andere uiteinde van een verticale, spits toelopende staart is voorzien. Er bestaan ook uitvoeringen waarvan de kop aan één kant is uitgevoerd met een dik vierkant uiteinde, terwijl de andere kant een horizontaal spits toelopende staart heeft. Zie ook afb. 8. Het woord 'verkeerhamer' werd volgens Van Houcke (pag. 132) in Turnhout en omgeving gebruikt. [N 30, 15a; monogr.]
II-9
|