28601 |
kortwas |
kortwas:
kortwas (Q019p Beek)
|
De bij het opsnoeien van de raten verkregen was. [N 63, 80b]
II-6
|
23274 |
koster |
koster:
kəstər (Q019p Beek)
|
koster [RND]
III-3-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
kotelet:
kortelèt (Q019p Beek),
kortəlèt (Q019p Beek)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)]
III-2-3
|
28619 |
koud zetten |
koud zetten:
kǫwt zętǝ (Q019p Beek)
|
Een volk dat te groot is, zet men op een plaats waar eerst geen korf stond. Hierdoor wil men het laten afvliegen, d.w.z. de vliegbijen laten weggaan. [N 63, 94a]
II-6
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
damp:
⁄t damp (Q019p Beek),
mottig (weer):
mottig (Q019p Beek)
|
mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
28465 |
koude bouw |
koude bouw:
koude bouw (Q019p Beek)
|
Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c]
II-6
|
18124 |
koudvuur |
koudvuur:
kaudvuur (Q019p Beek)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18339 |
kous met knoopjes |
slobkous:
sjlopkouse (Q019p Beek)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18195 |
kous: algemeen |
hoos:
Die haos is gans reg, dao eiflen gein minderingen in het bein (Q019p Beek),
haos (Q019p Beek),
Het bein van die haos is te kort (Q019p Beek),
n kousen]:
sjtrumpfe (Q019p Beek)
|
Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)] || Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
bingel (Q019p Beek)
|
kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|