33037 |
pad aanmaaien |
(zwad, enz.) aanmaaien:
(zwad, enz.) aanmaaien (L359p Beek)
|
Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b]
I-4
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
jodenoor:
jødəo.ər (Q019p Beek),
meibottel:
meͅiboͅtəl (Q019p Beek)
|
paddestoel [RND] || paddestoel, moril
III-4-3
|
18240 |
paillette |
galon (fr.):
gallon (Q019p Beek)
|
een plaatje of reepje gouden of zilveren folie, tot versiering van kledingstukken [pailetten, gitten] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17874 |
pak slaag |
pak ransel:
e pak ransel (Q019p Beek)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kostuum (Q019p Beek)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24489 |
palmboompje |
palmstruik:
-
palmstroek (Q019p Beek)
|
palm (Buxus sempervirens) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
32736 |
pand, bed |
bedje:
bętjǝ (L359p Beek
[(drie m)]
),
pand:
pãnt (L359p Beek
[(tot twintig m)]
),
pandje:
pɛnjtjǝ (L359p Beek
[(vijf m)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
30474 |
pannenstrijker |
pannenlepper:
panǝlę ̞pǝr (Q019p Beek)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
30473 |
pannentang |
leitang:
lęjtaŋ (Q019p Beek)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoffels (Q019p Beek)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|