29925 |
uitvoerder |
uitvoerder:
ūt˲vø̄rdǝr (Q019p Beek)
|
Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
26076 |
uitwendig kruiwerk |
kruiwerk:
kryjwɛ̄rǝk (Q019p Beek)
|
Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.]
II-3
|
28560 |
uitwerpselen van de bij |
bijenstront:
bi-jǝstront (Q019p Beek)
|
Ontlasting van de bij. Vooral bekend is de in de winter opgespaarde ontlasting die via de reinigingsvlucht geloosd wordt. Wanneer de bij in uitzonderlijke gevallen de bijwoning bevuilt, noemt men dit roer. [N 63, 56b]
II-6
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardskeutelen:
pē̜rškøtǝlǝ (Q019p Beek)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koeflat:
kōflat (Q019p Beek)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
uit de weg gaan:
ū.t ˲dǝ wē̜.x ˲gūǝ.n (L359p Beek)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
zeven:
zɛ̄vǝ (Q019p Beek)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
34061 |
vaars |
vaars:
vē̜š (Q019p Beek),
vɛš (Q019p Beek),
vɛ̄rs (L359p Beek)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
20330 |
vader |
pap:
pap (Q019p Beek),
papa:
papa (Q019p Beek),
vader:
vader (Q019p Beek, ...
Q019p Beek,
Q019p Beek),
vādər (Q019p Beek)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; ik ga met mijn vader naar het land; volw. [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
landloper:
landluiper (Q019p Beek)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|