18054 |
vergiftigen |
vergeven:
vergaeve (Q019p Beek)
|
Vergiftigen: door vergif doden (vergeven, vergiftigen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21412 |
verhaal |
geschiedenis:
gesjiedenis (Q019p Beek)
|
verhaal; aan wie heeft hij dat nieuwe - verteld [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
20533 |
verhitten |
opwarmen:
opwèrreme (Q019p Beek),
warmen:
werme (Q019p Beek)
|
verhitten; Hoe noemt U: Voedsel warm maken (loteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34657 |
vering |
amortisseurs:
amortisseurs (L359p Beek),
vering:
vē̜reŋ (L359p Beek)
|
Vering van het rijtuig. Onder A. bevinden zich de algemene benamingen voor de vering, onder B, C en D de specifieke soorten. De enkele veer (B) bestaat uit een hoofdblad , waarop door middel van een in het midden aangebrachte veerbout twee of meer, telkens kortere steunbladen zijn vastgeklemd. De dubbele veer (C), die meer gebruikt wordt, daarentegen bestaat uit twee hoofdbladen. De spiraalveer tenslotte (D) is een spiraalvormig opgewonden draad van staal of een ander veerkrachtig materiaal. [N 101, 16, monogr]
I-13
|
22507 |
verjaardag |
verjaardag:
t is murgen zinne verjaordaag (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
21399 |
verkeren |
vrijen:
vrieje (Q019p Beek)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20367 |
verkering hebben |
vrijen:
vrieje (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18074 |
verkouden |
verkoud:
ich baen verkaut (Q019p Beek),
verkouden:
verkauwe (Q019p Beek),
verkauwe zin (Q019p Beek)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
kou:
ich höb ə kauw te pakke (Q019p Beek),
zjwaor kauw (Q019p Beek),
snop:
de sjnop höbbe (Q019p Beek),
verkoudheid:
ich höb ən verkautheid opgeloupe (Q019p Beek),
zware kou:
zjwaor kauw (Q019p Beek)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18850 |
verlegen (zijn) |
verlegen:
verlaege zin (Q019p Beek)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|