e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
versuikeren hel worden: hel worden (Beek), stijf worden: stijf worden (Beek), versokkeren: vǝrsokǝrǝ (Beek) Hard worden van de honing of het kristalliseren van honing: het overgaan van vloeibare vorm naar vaste. Dan is hij versuikerd. Voor de consumptie is versuikerde of gekristalliseerde honing niet minder geschikt dan de vloeibare. Hieruit blijkt dat de honing niet is verhit. [N 63, 118; Ge 37, 182; monogr.] II-6
verteerde mest rotte mest: rǫtǝ [mest] (Beek) De termen in dit lemma zijn voor het merendeel van toepassing op mest die lange tijd het onderste of het binnenste deel van de mesthoop heeft gevormd en daardoor goed verteerd is: mest van hoge kwaliteit, die gemakkelijk in kleine delen uiteenvalt. Het onderste uit de mestkuil is vaak zo brokkelig dat het niet met de riek kan worden opgenomen. Deze mest wordt veelal als weidemest gebruikt. Voor sommige termen zie men dan ook het lemma compost. De termen aan het einde van het lemma hebben betrekking op oude, uitgedroogde mest die zijn kwaliteit grotendeels verloren heeft. [N M, 10a; N 11, 27 add.; N 11A, 4a + 4c + 36 + 37; JG 1a + 1b add; div.] I-1
vertinborstel plank voor de schouw uit te smeren: plaŋk ˲vø̄r dǝ šǫw ūt tǝ šmērǝ (Beek), spaander: špāndǝr (Beek) Lange stok met aan het uiteinde een soort spaan of borstel, waarmee de binnenzijde van schoorsteenkanalen ruw bepleisterd wordt. De specie die hierbij werd gebruikt, werd in Q 95a 'schouwplaaster' ('šǫwplǭstǝr') genoemd. [N 32, 25d; monogr.] II-9
vertrouwen trouwen: troewe (Beek, ... ) iemand of iets betrouwbaar achten [vertrouwen, trouwen] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-1
vervelend werk geneuk: geneuks (Beek) vervelend, peuterig werk [geneuk] [N 85 (1981)] III-1-4
vervliegen vervliegen: vǝrvlēgǝ (Beek) In een verkeerde korf of kast vliegen. Door verschillende factoren kunnen zowel de koningin als de werksters als de darren naar de verkeerde korf of kast vliegen. [N 63, 36b] II-6
verwaarlozen vernachlssigen (du.): vernaolaessige (Beek) geen zorg voor iets dragen [verbaalmonden, niet tellen, verwaarlozen] [N 85 (1981)] III-1-4
verwachting afwachten: aafwachte (Beek) het wachten op iets, meestal op iets positiefs [lous, loos, verwachting] [N 85 (1981)] III-1-4
verwarmen, stoken stoken: chtoke (Beek) stoken [DC 35 (1963)] III-2-1
verweerde kalk bedorven kluitkalk: bǝdōrvǝ klȳtkalǝk (Beek), kapotte kluitkalk: kapǫtǝ klȳtkalǝk (Beek), verkoolde kluitkalk: vǝrkǭldǝ klȳtkalǝk (Beek) Ongebluste kalk die langdurig aan vochtige lucht werd blootgesteld en daardoor met water en koolzuur is verzadigd. Verweerde kalk blust zeer moeilijk. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Kalk blussen'. [N 30, 29b; monogr.] II-9