18533 |
vestzakje |
kamizoolstasje (<fr.):
kammezaolstesjke (Q019p Beek)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30928 |
veter |
rijstaartel:
rištartǝl (Q019p Beek)
|
Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi]
II-10
|
28543 |
vetvliegen |
vetvliegen:
vɛt˲vlēgǝ (Q019p Beek),
volvliegen:
volvlēgǝ (Q019p Beek)
|
Het snel volvliegen door de bijen van korf of kast met honing bij goed honingweer. [N 63, 47c]
II-6
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (L204p Beek, ...
Q019p Beek),
vīǝ.lǝ (L359p Beek)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
22832 |
vieren |
vieren:
chəvi.ərt (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
30166 |
vierkante voegspijker |
recht voegijzer:
rɛx ˲vōx˱īzǝr (Q019p Beek),
vierkantig voegijzer:
vērkɛnjtex ˲ vōx˱īzǝr (Q019p Beek)
|
Voegspijker waarvan het blad een vierkante doorsnede heeft. In Q 100 en Q 101 werd de vierkante voegspijker gebruikt om natuursteen te voegen, in L 382 om terugliggend voegwerk te maken. In Q 121 noemde men voegwerk dat met behulp van dit werktuig was gemaakt: 'viereckewerk' ('vēr`'kwęrǝk'). In Q 99* was dit type voegspijker zeldzaam en het had daarom ook geen specifieke naam. In Q 202 was de vierkante voegspijker onbekend, wel kende men daar een 'driehoekig ijzer' ('drējhukex˱ īzǝr'). [N 32, 33c; monogr.]
II-9
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
kof.eì drènke (Q019p Beek)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: koffie om 16 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
24961 |
vijver |
vijver:
viever (Q019p Beek),
wijert:
wiert (Q019p Beek)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (Q019p Beek),
viŋər (Q019p Beek)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvenk (Q019p Beek),
vink:
veͅŋk (Q019p Beek)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink
III-4-1
|