e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2997
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broodrek broodrek: brǫatrɛk (Beek) De houten stellage waarop het brood wordt weggezet. De woordtypen "broodkar", "broodwagen", "moeldedek", wijzen op het gebruik van iets anders dan een houten stellage of plank om het brood op neer te leggen. [N 29, 53] II-1
broodslot sluiting: šlēteŋ (Beek) De plaats waarde uiteinden van de opgerolde deegplak over elkaar vallen. [N 29, 56; monogr.] II-1
brouwen brouwen: brǫwǝ (Beek) Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.] II-2
brouwer brouwer: bryjǝr (Beek) De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2
brug brug: brəg (Beek) brug [RND] III-3-1
bruid bruid: brūt (Beek) bruid [DC 05 (1937)] III-2-2
bruidsvlucht bruidsvlucht: brūtsvløx (Beek) Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44] II-6
bruidszwerm bruid(s)zwerm: brūtsžwɛrm (Beek), zingende voorzwerm: zeŋǝndǝ vø̄ržwɛrm (Beek) Een volk dat meezwermt bij de bruidsvlucht van een jonge koningin. [N 63, 37a; N 63, 37b; N 63, 29d; N 63, 29c] II-6
bruine gebreide dameskous kous: kouse (Beek) dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)] III-1-3
brullen brullen: brelǝ (Beek) Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11