18557 |
capuchon |
muts:
möts (Q019p Beek)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28594 |
carbollap |
carbollap:
carbollap (Q019p Beek)
|
Flanellen lap die vochtig is gemaakt in een oplossing van carbol en water. Het is een goed middel om de bijen te kalmeren, het nadeel van de lap is de stank. [N 63, 73d]
II-6
|
18067 |
cariës |
wolf:
wouf (Q019p Beek)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33749 |
castreren |
snijden:
snii̯.ǝ (L359p Beek),
snīǝ. (L359p Beek)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12, I-9
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmɛnt (Q019p Beek)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
32895 |
cementen strekel |
cementstreek:
sǝmę.nt[streek] (L359p Beek)
|
Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82]
I-3
|
29999 |
cementmortel |
cementspijs:
sǝmɛnt[spijs] (Q019p Beek)
|
Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.]
II-9
|
20837 |
cervelaatworst |
droogworst:
gedroogd van mager vlees
drèùgwoosj (Q019p Beek)
|
droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
23439 |
ciborie |
ciborie (<lat.):
ciborie (Q019p Beek)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20545 |
cichorei |
cichorei:
siechorei (Q019p Beek, ...
Q019p Beek),
siegoorij (Q019p Beek, ...
Q019p Beek)
|
cichorei; Hoe noemt U: Surrogaat of smaakverbeterend middel voor koffie gemaakt van de wortel van een bepaalde plant die gemalen en geroosterd wordt (cichorei, cikorei, suikerij, suikeraai, sekraai, bitter, Gemertse koffie) [N 80 (1980)]
I-7, III-2-3
|