e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2997
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de raat uitbreken de korf uittrekken: dǝ kø̜rf ūttrękǝ (Beek) Uitbreken van de raat bij het oogsten van de honing. Het volk is dan verwijderd. [N 63, 81a] II-6
de stal uitmesten afdoen: ā.vdō.n (Beek), mesten: męstǝn (Beek) De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.] I-11
de tafel dekken de tafel gereedmaken: de taofel gereid make (Beek), de tafel gereedzetten: de taofel gereid zétte (Beek) tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)] III-2-1
de was bleken bleken: bleike (Beek) het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)] III-2-1
de was invochten insprinkelen: è kort  insjprènkele (Beek) het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)] III-2-1
de wintervoor ploegen op wintervoren belken: ǫp wentǝrvōrǝ bę.lǝkǝ (Beek) Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.] I-1
de zeug naar de beer brengen drijven: dri.vǝ (Beek) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
de zondag inluiden de zondag inluiden: de zondig inloeien (Beek) Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)] III-3-3
de zwerm terugslaan teruggeven: trøkgę̄vǝ (Beek), terugzetten: trøkzętǝ (Beek) Een zwerm weer terugzetten in de oude korf, wanneer men de koningin gedood heeft. [N 63, 93a] II-6
deeg afwegen afwagen: āfwǫagǝ (Beek), uitwagen: ūtwǫagǝ (Beek) De stukjes deeg afwegen. Men kan met de hand afwegen. Hiertoe wordt het deeg op de bank gebracht en met een steker in stukjes verdeeld die op een balans (schaal) afgewogen worden (Schoep blz. 98). Men kan ook met de afweegmachine wegen. Grote stukken van het deeg worden met de hand uit de trog of kuip gehaald en in de trechter van de afweegmachine geworpen, waarna ze door het mechanisme van de afweegmachine op het gewenste deeggewicht worden verdeeld (Schoep blz. 99). [N 29, 33c; N 29, 30b; N 29, 32a] II-1