28603 |
de raat uitbreken |
de korf uittrekken:
dǝ kø̜rf ūttrękǝ (Q019p Beek)
|
Uitbreken van de raat bij het oogsten van de honing. Het volk is dan verwijderd. [N 63, 81a]
II-6
|
34273 |
de stal uitmesten |
afdoen:
ā.vdō.n (L359p Beek),
mesten:
męstǝn (Q019p Beek)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
19859 |
de tafel dekken |
de tafel gereedmaken:
de taofel gereid make (Q019p Beek),
de tafel gereedzetten:
de taofel gereid zétte (Q019p Beek)
|
tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
bleike (Q019p Beek)
|
het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19785 |
de was invochten |
insprinkelen:
è kort
insjprènkele (Q019p Beek)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|
32702 |
de wintervoor ploegen |
op wintervoren belken:
ǫp wentǝrvōrǝ bę.lǝkǝ (Q019p Beek)
|
Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.]
I-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
dri.vǝ (L359p Beek)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
23470 |
de zondag inluiden |
de zondag inluiden:
de zondig inloeien (Q019p Beek)
|
Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28616 |
de zwerm terugslaan |
teruggeven:
trøkgę̄vǝ (Q019p Beek),
terugzetten:
trøkzętǝ (Q019p Beek)
|
Een zwerm weer terugzetten in de oude korf, wanneer men de koningin gedood heeft. [N 63, 93a]
II-6
|
25578 |
deeg afwegen |
afwagen:
āfwǫagǝ (Q019p Beek),
uitwagen:
ūtwǫagǝ (Q019p Beek)
|
De stukjes deeg afwegen. Men kan met de hand afwegen. Hiertoe wordt het deeg op de bank gebracht en met een steker in stukjes verdeeld die op een balans (schaal) afgewogen worden (Schoep blz. 98). Men kan ook met de afweegmachine wegen. Grote stukken van het deeg worden met de hand uit de trog of kuip gehaald en in de trechter van de afweegmachine geworpen, waarna ze door het mechanisme van de afweegmachine op het gewenste deeggewicht worden verdeeld (Schoep blz. 99). [N 29, 33c; N 29, 30b; N 29, 32a]
II-1
|