e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2997
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drijfvolk drijver: drīvǝr (Beek) Een door drijven verkregen volk. [N 63, 98b; A 9, 6; monogr.] II-6
drijven uitdrijven: ūtdrīvǝ (Beek) Het verwijderen van bijen uit de woning door middel van kloppen, borstelen, stoten en afjagen op een korf met nest, met het doel honing te oogsten. [N 63, 98a; monogr.] II-6
drinken drinken: drenken (Beek), lessen: léésje (Beek) drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3
drinkglas glas: glās (Beek) drinkglas [RND] III-2-1
droesem dras: dràs (Beek) droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
dronkaard drankorgel: drankörgel (Beek), zuiplap: zoeplap (Beek), zoeplàp (Beek) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
droog blijven het houdt over: ⁄t hilt euver (Beek) droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog weer droog: drêûch (Beek) droog [RND] III-4-4
droogstaan droogstaan: (de koe) stɛi̯ drīx (Beek) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drop kristekoek: kriste kook (Beek), kristekook (Beek) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3