28625 |
drijfvolk |
drijver:
drīvǝr (Q019p Beek)
|
Een door drijven verkregen volk. [N 63, 98b; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
27354 |
drijven |
uitdrijven:
ūtdrīvǝ (Q019p Beek)
|
Het verwijderen van bijen uit de woning door middel van kloppen, borstelen, stoten en afjagen op een korf met nest, met het doel honing te oogsten. [N 63, 98a; monogr.]
II-6
|
20499 |
drinken |
drinken:
drenken (Q019p Beek),
lessen:
léésje (Q019p Beek)
|
drinken [DC 03 (1934)] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20564 |
droesem |
dras:
dràs (Q019p Beek)
|
droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20507 |
dronkaard |
drankorgel:
drankörgel (Q019p Beek),
zuiplap:
zoeplap (Q019p Beek),
zoeplàp (Q019p Beek)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
het houdt over:
⁄t hilt euver (Q019p Beek)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
drêûch (Q019p Beek)
|
droog [RND]
III-4-4
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stɛi̯ drīx (L359p Beek)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
20554 |
drop |
kristekoek:
kriste kook (Q019p Beek),
kristekook (Q019p Beek)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|