30054 |
grondwerker |
grondwerker:
grōntwerkǝr (Q019p Beek)
|
De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.]
II-9
|
32670 |
groot voorploegwiel |
groot rad:
groat rā.t (Q019p Beek),
voorrad:
[voor]rā.t (Q019p Beek),
voorrullen:
vōrrø̜lǝ (Q019p Beek)
|
Het grote, doorgaans rechter voorploegwiel dat "in de voor" loopt. Van onderstaande termen zijn voorrad, voorwiel, voorrullen ook toepasselijk op het in de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. Voor het voor-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 31.II.c; N 11A, 97c]
I-1
|
20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
graotmooder (Q019p Beek, ...
Q019p Beek,
Q019p Beek),
groͅu̯tmōdər (Q019p Beek)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
groͅu̯tou̯ərs (Q019p Beek)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
grootvader:
graotvader (Q019p Beek, ...
Q019p Beek,
Q019p Beek),
groͅu̯t˃vādər (Q019p Beek)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
grout (Q019p Beek)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33317 |
grote boerderij |
hof:
hǭf (Q019p Beek)
|
Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
22504 |
grote knikker |
kogel:
kogel (Q019p Beek)
|
Een grote knikker. [N R (1968)]
III-3-2
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote poets:
de groète poets (Q019p Beek),
schoonmaak:
de sjoènmaak (Q019p Beek),
veer sin aon de sjoènmaak (Q019p Beek)
|
het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)] || wij zijn aan het schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
25234 |
grote wolk |
bonk:
bank (Q019p Beek)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|