21458 |
haten |
haten:
hate (Q019p Beek)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hā.vǝr (L359p Beek),
hāvǝr (Q019p Beek)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
hakselkist:
hɛksǝlkest (L359p Beek),
haverkist:
[haver]kest (L359p Beek)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
33290 |
hede, vlas- of hennepafval |
bodde:
bǫdǝ (Q019p Beek)
|
Rap en bodde bestaat uit langere vezels en kort lint dat bij het zwingelen of hekelen achterblijft en waarvan grof linnen wordt gemaakt; scheven bestaat uit alleen de bastdeeltjes. [L 43, 3; S 13; monogr.]
I-5
|
21285 |
heer |
prins:
prîns (Q019p Beek)
|
heer [RND]
III-3-1
|
24607 |
heermoes |
kattestaart:
katǝstart (L359p Beek)
|
Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5
|
28648 |
heidehoning |
heihoning:
hęjhōneŋ (Q019p Beek)
|
Honing afkomstig van de heidebloesem. De heide was in oude tijden de belangrijkste honing- of drachtbron. Maar hoeveelheid en kwaliteit van de heide zijn in de afgelopen decennia zienderogen achteruitgegaan. Hij is goudbruin van kleur en heeft een pittig en sterk aroma. [N 63, 112b; JG 1a; Ge 37, 133; monogr.]
II-6
|
30063 |
heien |
heien:
hɛjǝ (Q019p Beek)
|
Palen met behulp van een heitoestel in de grond slaan. [N 31, 5a; monogr.]
II-9
|
23395 |
heilig hartbeeld |
heilig hartbeeld:
heilighartbeeld (Q019p Beek)
|
Een beeld van Jezus die zijn hart toont (H.Hart). [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23444 |
heilig putje |
putje:
t pötje (Q019p Beek)
|
Het zinkputje onder of naast de sacristie, het heilige putje. [N 96A (1989)]
III-3-3
|