17810 |
halen |
halen:
hoale (L300p Beesel)
|
halen [SGV (1914)]
III-1-2
|
23622 |
halfmis |
halfmis:
halfmes (L300p Beesel)
|
Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23342 |
halfvasten(zondag) |
halfvasten:
halfvaste (L300p Beesel)
|
De vierde zondag van de vasten [haufvaste, halfvaste, körfkeszoondig]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
32987 |
halm, stengel van de graanplant |
spier:
spēr (L300p Beesel)
|
De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.]
I-4
|
17627 |
hals |
hals:
hals (L300p Beesel),
hels (L300p Beesel)
|
hals [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)]
III-1-1
|
26222 |
hals van de as |
baan:
baan (L300p Beesel),
hals:
hals (L300p Beesel)
|
Het gedeelte van de molenas dat op het metalen of hardstenen lager rust of draait. In geval van een houten as werd dit gedeelte vaak versterkt met smalle stroken ijzer, die in de lengterichting van de as werden aangebracht en waaromheen weer metalen banden werden bevestigd om het geheel bijeen te houden. Zie ook afb. 45 en de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10i; A 42A, 6]
II-3
|
26304 |
hals van de kleine spil |
hals van de spil:
hals van de spil (L300p Beesel)
|
Het (dikke) gedeelte van de kleine spil dat zich in de steenbus van de ligger bevindt. Zie ook afb. 62 en de toelichting bij het lemma ɛhals van het staakijzerɛ.' [N O, 16c; A 42A, 23]
II-3
|
18255 |
halsketting |
gouden (bn.):
ps. invuller heeft de zin niet beantwoord.
gouwe (L300p Beesel)
|
gouden [een - ketting] [SGV (1914)]
III-1-3
|
18236 |
halssnoer |
kralenketting:
krallekètting (L300p Beesel),
snoer:
snoor (L300p Beesel)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
26234 |
halssteen |
baansteen:
baansteen (L300p Beesel)
|
Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4]
II-3
|