18914 |
ijverig |
naarzaam:
nêrzaam (L300p Beesel)
|
noest [SGV (1914)]
III-1-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iesele (L300p Beesel)
|
ijzelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
18870 |
ijzen |
van zich schudden:
van zich sjöddə (L300p Beesel)
|
vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L300p Beesel)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
20442 |
in de doodskist leggen |
kisten:
kistə (L300p Beesel)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17878 |
in de rug slaan (met de vuist) |
doffen:
dŏĕffə (L300p Beesel)
|
slaan, Met een vuist in de rug ~ (doffen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22515 |
in de rug slaan (met de vuist) [cf. wld iii, 1.2] |
buizen:
būzə (L300p Beesel)
|
Een slag met de vuist op iemands rug [druts, does, dof]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21985 |
in goede conditie (zijn) |
vorm hebben:
die hāēt form (L300p Beesel)
|
Hoe zegt men van een duif: ze is in goede conditie? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18227 |
in lompen gekleed |
schamel:
sjamel (L300p Beesel)
|
in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20383 |
in ondertrouw gaan |
aangeven:
aangéévə (L300p Beesel)
|
aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarbij de aanstaande echtgenoten elkaar verklaren dat zij met elkaar een huwelijk willen aangaan; in ondertrouw gaan [verscholen, ondertrouwen, ondertrouw doen, aantekenen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|