e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keuring tentoonstelling: təntoeənsjtèlling (Beesel) Hoe noemt men een competitieve keuring van duiven, waaraan prijzen verbonden zijn? [N 93 (1983)] III-3-2
keurmeester keurmeester: keurmeistər (Beesel) Hoe heet de man die daar de duiven keurt? [N 93 (1983)] III-3-2
keus keus: keus (Beesel) het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)] III-1-4
kever, tor kever: kèver (Beesel), kêver (Beesel) kever [SGV (1914)] || kever, tor [DC 30 (1958)] III-4-2
kibbelen strevelen: strevele (Beesel) kibbelen [SGV (1914)] III-3-1
kiel kiel: keel (Beesel, ... ) hes (kiel) [SGV (1914)] || kiel [SGV (1914)] III-1-3
kiem keen: WBD / WLD  keen‧ (Beesel), scheut: scheut (Beesel) De in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant (kiem, scheut). [N 82 (1981)] || scheut [SGV (1914)] III-4-3
kiemen kenen: WBD / WLD  kē‧nə (Beesel), opgroeien: WBD / WLD  opgreujə (Beesel), opgruijə (Beesel) Uit de kiem opgroeien, gezegd van planten (uitbotten, kesemen). [N 82 (1981)] || Uitkomen, gezegd van zaden (kesemen, kersten, kenen). [N 82 (1981)] III-4-3
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen kienen: kēnǝ (Beesel) J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17] I-5
kien! kien: kin (Beesel) Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)] III-3-2