22398 |
kienen |
kienen:
kinə (L300p Beesel)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20592 |
kieskauwen |
keveren:
kaevərə (L300p Beesel)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
leknaas:
leknaas (L300p Beesel)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
keetələ (L300p Beesel)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
kiëuwe (L300p Beesel),
WBD/WLD
kĭĕwə (L300p Beesel),
WLD
kiew (L300p Beesel),
kieven:
kieuwen
kiëve (L300p Beesel)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)] || kieuw [SGV (1914)] || kieuwen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
33543 |
kievitsbonen |
boterbonen:
WBD / WLD
bottərboe-ən (L300p Beesel)
|
Een kievitsboon, een gespikkelde bruine boon (panachee, boterboon, kievitsboon, vreemdeboon, eitje, volterseke). [N 82 (1981)]
I-7
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
keezel (L300p Beesel)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
18893 |
kiezen |
uitkiezen:
oetkeez (L300p Beesel),
uitzoeken:
oetzeukə (L300p Beesel)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24337 |
kikker |
kwakvors:
[ e boven a ]
kwakvorsch (L300p Beesel),
kwekker:
kwɛkər (L300p Beesel)
|
kikvors, puit [RND] || kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
kwakkerdeneitjes:
kwɛkərte-ɛi̯kəs (L300p Beesel)
|
kikkerrit [RND]
III-4-2
|