21823 |
konkelfoezen (wbd) |
smiespelen:
Van Dale: smiespelen, (gew.) fluisteren, smoezelen.
sjmĭĕspələ (L300p Beesel)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
fornuis:
fərny(3)̄s (L300p Beesel)
|
fornuis [SGV (1914)]
III-2-1
|
20584 |
kooksel |
kooksel:
kaoksəl (L300p Beesel)
|
kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24192 |
koolmees, mees |
bijenvreter:
biejevrêter (L300p Beesel)
|
mees [SGV (1914)]
III-4-1
|
21016 |
koolraap |
koolraap:
WBD / WLD
koelrāāp (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)]
I-7
|
21898 |
kooplustig |
kooplustig:
kouplöstich (L300p Beesel)
|
graag kopend, kooplustig [greeg, koopachtig] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21899 |
kooplustige vrouw |
opmaakster:
opmàekstər (L300p Beesel)
|
een vrouw die niet zuinig is [maakop, konkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21400 |
koopwaar |
waar:
waar (L300p Beesel),
wāār (L300p Beesel)
|
die goederen die gekocht en verkocht kunnen worden [waar, koopwaar, spul, marchandise, kramerij, artikel] [N 89 (1982)] || waar (goede ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23216 |
koor |
koor:
koir (L300p Beesel)
|
koor [SGV (1914)]
III-3-3
|
23541 |
koorhemd |
koorhemd:
koerhemd (L300p Beesel),
superplie:
superplie (L300p Beesel)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|