e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kostbaar duur: duur (Beesel) veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)] III-3-1
koster koster: kuster (Beesel), köstər (Beesel) De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] III-3-3
kosteres kosteres: kusteres (Beesel) Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kostganger kostganger: kosgenger (Beesel) kostganger [SGV (1914)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kerbenaad (Beesel), kermenaaj (Beesel) gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] III-2-3
koud, mistig en somber weer dikke lucht: diĕkə lôch (Beesel), klam (weer): klam (Beesel), mistig (weer): mistich wèr (Beesel), nevelig (weer): nevəlich waer (Beesel), ozelig (weer): ozelich (Beesel) koud en mistig, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mist, gezegd van het weer [muur] [N 81 (1980)] || mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer] [N 81 (1980)] III-4-4
koude drukte maken boheien: bəhejə (Beesel), koude drukte maken: kāāj dröktə māāke (Beesel) drukte maken voor niets [N 85 (1981)] || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)] III-1-4
koude noordenwind, bijs koude wind: kaje (Beesel) koude [een ~ wind] [SGV (1914)] III-4-4
kous: algemeen hoos: hoas (Beesel) kous [SGV (1914)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Beesel) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1