e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lenig gezwank: gezjwank (Beesel, ... ) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] III-1-1
lente, voorjaar lente: de lintje (Beesel), linjte (Beesel), lintje (Beesel) lente [DC 39 (1965)], [SGV (1914)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel schlau-erik (< du.): sjlouwərik (Beesel) een doortrapte kerel [fijnaard, fijne, leperd] [N 85 (1981)] III-1-4
lepel lepel: lèpel (Beesel) lepel [DC 35 (1963)] III-2-1
leren, studeren studeren: stedeere (Beesel) studeeren [SGV (1914)] III-3-1
leugen leugen: leugə (Beesel) een bewust uitgesproken onwaarheid [foet, lieg, leugen] [N 85 (1981)] III-3-1
leunstoel proost: prōͅs (Beesel) leuningstoel [SGV (1914)] III-2-1
leurder kramer: kriemer (Beesel) leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)] III-3-1
leuren schurgen: door persoon van minder allooi  sjörgen (Beesel) leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)] III-3-1
leverworst leverworst: laevərwors (Beesel) leverworst; Hoe noemt U: Worst met lever als hoofdbestanddeel (lol, leverworst, leverpens) [N 80 (1980)] III-2-3