24808 |
melkdistel |
melkdistel:
WLD
milkdistel (L300p Beesel)
|
Melkdistel (sochus oleraceus 20 tot 100 cm groot. De bladeren zijn meestal ingesneden en de stengel omvattend, zacht stekelig getand, dofgroen van kleur. De bloemhoofdjes zijn klein, de bloemen zijn lichtgeel. Bloeitijd van juni tot oktober (zijdistel, [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34227 |
melkstoeltje |
melkstoeltje:
mɛlkštø̄lkǝ (L300p Beesel)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19930 |
melkzeef |
zijschotel:
zęi̯šøtǝl (L300p Beesel)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
19137 |
menen |
menen:
meinə (L300p Beesel)
|
van mening zijn [peinzen, menen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25297 |
mengel, maat van 1,2 liter |
grote kan:
(vloeistof).
groeëte kan (L300p Beesel)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 1,2 liter [mengel, mingel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20470 |
menstruatie |
verandering:
verangering (L300p Beesel)
|
menstruatie [verandering, reegels] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
24212 |
merel |
merel:
mèrel (L300p Beesel),
mɛrəl (L300p Beesel),
merling:
méérling (L300p Beesel),
mêrling (L300p Beesel)
|
merel [DC 50b (1975)], [SGV (1914)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
beenmerg:
beinmerg (L300p Beesel),
merg:
mark (L300p Beesel)
|
Beenmerg. Hoe noemt men in uw dialect de zachte en vette substantie, die de holte van de beenderen vult ? (Alg. Ned.: merg) [DC 42B (1967)] || merg [SGV (1914)]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē̜r (L300p Beesel)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
19756 |
mes |
mets:
mets (L300p Beesel)
|
mes [SGV (1914)]
III-2-1
|