20285 |
min, voedster |
voedster:
voedster (L300p Beesel)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19360 |
minachten; minachtend |
afwezend:
aafwiezənt (L300p Beesel)
|
blijk gevend van minachting, met minachting [afhoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18795 |
minderen |
minderen:
mindere (L300p Beesel)
|
minderen [SGV (1914)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
niet mondig:
neet munjig (L300p Beesel)
|
minderjarig [SGV (1914)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
hokker:
hokkər (L300p Beesel),
liefhebber:
leefhubber (L300p Beesel)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23304 |
mis |
mis:
mes (L300p Beesel)
|
De Eucharistieviering, de H. Mis [de mis, de mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23523 |
mis met drie heren |
drieherenmis:
drie hiere mes (L300p Beesel)
|
Een plechtige H. Mis waarin een celebrant, een dialen en een subdiaken voorgaan [drieherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23524 |
mis met vier heren |
meerherenmis:
mier hiere mes (L300p Beesel)
|
Een plechtige H. Mis waarin naast de genoemde drie, ook nog - gehuld in koorkap - een presbyter assistens voorgaat [vierherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23548 |
misboek op het altaar |
misboek:
misbook (L300p Beesel)
|
Het grote misboek, missaal dat op een lezenaar op het altaar staat [misboek, mèsbook, mèsbóch?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23271 |
misdienaar |
koorjong:
koeerjong (L300p Beesel)
|
Een koorknaap, misdienaar, misdiener [koeërjóng?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|