e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muizen muizen: moeze (Beesel), WBD/WLD  mōēzə (Beesel) Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)] || muizen (ww) [SGV (1914)] III-2-1
mul (zand) los: los (Beesel) mul [SGV (1914)] III-4-4
muskusplantje muiltje: WLD  mulke (Beesel) Muskusplantje (mimulus moschatus). De bloempjes zijn klein en bleekgeel. De plant is kleverig behaard, soms naar muskus ruikend. De stengels worden niet hoger dan 20 cm. De bladeren zijn klein en spits ovaal (muskus, maskerbloem, apebloem, muilke). [N 92 (1982)] III-4-3
muts: algemeen muts: møts (Beesel) pet, muts, klak [RND] III-1-3
muur muur: mūr (Beesel) Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld] II-9
muurpeper muurkruid: WLD  moerkrüt (Beesel) Muurpeper (sedum acre 5 tot 15 cm groot. De stengels zijn kruipend, de bloeiende rechtop, kort; de bladeren zijn kortbolrond, zonder stekelpuntje, dicht opeen, lichtgroen van kleur; de bloemen zijn vrij groot en geel; smaakt dikwijls scherp. Bloeitijd i [N 92 (1982)] III-4-3
muziek muziek: meziek (Beesel) muziek [SGV (1914)] III-3-2
naad naad: nǭt (Beesel) Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14] II-7
naaien naaien: nęjǝ (Beesel), nɛ̄jǝ (Beesel) Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.] II-7
naakt naaks: naaks (Beesel), nāāks (Beesel), neks (Beesel) naakt [SGV (1914)] || zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot] [N 86 (1981)] III-1-3