32697 |
ondiep ploegen |
doorsteken:
dōrštę̄kǝ (L300p Beesel)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
21883 |
oneerlijk behaalde winst |
buit:
būūät (L300p Beesel)
|
oneerlijk behaalde winst [buit] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19305 |
oneerlijk(heid) |
gefoetel:
gəfōētəl (L300p Beesel),
oneerlijk:
on-ie-ërlik (L300p Beesel),
vals:
vals (L300p Beesel)
|
liegend en bedriegend [onreins, oneerlijk] [N 85 (1981)] || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24527 |
oneetbare bes |
kral:
WBD / WLD
kral (L300p Beesel)
|
Een bes die niet geschikt is voor consumptie (kral, vergifbezie). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
omp:
omp (L300p Beesel),
(korte oo).
omp (L300p Beesel),
oneven:
onèven (L300p Beesel)
|
niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)] || oneven [DC 31 (1959)]
III-4-4
|
18975 |
onfatsoenlijk |
onfatsoenlijk:
onfatsoenlik (L300p Beesel),
ongemanierd:
ongeməneert (L300p Beesel)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
ongesiefer:
ongeciefer (L300p Beesel)
|
schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
18901 |
ongehoorzame jongen |
vlegel:
vléégəl (L300p Beesel)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20382 |
ongehuwd samenleven |
hokken:
hoeken (L300p Beesel),
hokkə (L300p Beesel)
|
samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boel:
boel (L300p Beesel, ...
L300p Beesel,
L300p Beesel),
peel:
(gesuggereerd)
pijéé (L300p Beesel),
rommel:
romməl (L300p Beesel, ...
L300p Beesel),
rômmel (L300p Beesel),
warboel:
warboel (L300p Beesel)
|
boel [SGV (1914)] || een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|