e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ongepaarde mannelijke duif jonge hoorn: jongə haorə (Beesel) Hoe heet de jonge, nog ongepaarde mannelijke duif? [N 93 (1983)] III-3-2
ongepaarde vrouwelijke duif jonge zij: jong zīēj (Beesel) Hoe heet de jonge, nog ongepaarde vrouwelijke duif? [N 93 (1983)] III-3-2
ongevoelig van de kou dood: dòèëj (vingers) (Beesel) Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)] III-1-1
onhandig snijden tegen de draad in snijden: taegə de draot in sjniejə (Beesel) Hoe noemt U: Op een onhandige manier in het vlees snijden (prossen) [N 80 (1980)] III-2-3
onkruid, algemeen drek: drɛk (Beesel), onkruid: onkrūt (Beesel), ontuig: ontyx (Beesel), tuig: tyx (Beesel), wild tuig: weltj tȳx (Beesel) De verzamelnaam van in het wild groeiende planten, tussen de cultuurgewassen; ze belemmeren de cultuurgewassen in hun groei en de boer zal ze dan ook bestrijden. Naar aanleiding van de opgave nuttigheid in L 387 merkt de zegsman op: "Nut is hier ɛvuil, viesɛ"; waarschijnlijker dan deze volksetymologie is echter dat het voorvoegsel on- hier is uitgevallen. Puinen, puimen is eigenlijk de soortnaam van een afzonderlijke plant (zie het lemma Kweek) maar hier uitdrukkelijk opgegeven als de algemene benaming voor alle soorten onkruid. Hetzelfde geldt voor de opgaven reutsel (zie het lemma Perzikkruid). De varianten op -ds zoals vuiligheids vertonen pseudo-klankverschuiving. [N 11, 70a en 80a; N 11A, 172d; N 14, 123 en 124; N 17, 11; N P, 15b en 16b; JG 1a, 1b; A 17, 11; A 26, 9; A 28, 10; A 30, 2; A 39, 1b; A 43, 13; L 2, 18; S 26; Wi 6; monogr.] I-5
onkuis onkuis: onkuis (Beesel), ontuchtig: ontuchtig (Beesel), schuins: sjúuns (Beesel) onkuis; tot wellust neigend, onzedig [onkuis, wulps, ontuchtig] [N 86 (1981)] III-2-2
onnozel ezelachtig: éézəlechtich (Beesel) zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig] [N 85 (1981)] III-1-4
onnozel persoon nozele: neuzələ (Beesel), uilskuiken: uulskuke (Beesel), zebedeus: səbədeius (Beesel) een ezelachtig persoon, een zeer dom iemand [nienop, carnichon, loep, zebedeus, uil, uilskuiken, aap, sufferd] [N 85 (1981)] || een onozel persoon [stumper, bleuter] [N 85 (1981)] || uilskuiken [SGV (1914)] III-1-4
onnozele-kinderendag nozele-kinderen: neuzel kinjer (Beesel), onnozele-kinderen: onnüezele kinjer (Beesel) 28 december, herinneringsdag van de kindermoord in Bethlehem, Onnozele Kinderen [Onnüezele Kinger, Allerkinderdag, der Kinderdag]. [N 96C (1989)] || De dag waarop de kinderen zich als vader en moeder verkleden (28 december) [oudvaaierkensdag, vaderkensdag, alderkinderen, onnozele kinderen]. [N 88 (1982)] III-3-2
onpaar omp: omp (Beesel) onpaar [SGV (1914)] III-3-2