22356 |
priktol |
dop:
dop (L300p Beesel)
|
tol (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
18927 |
proberen |
proberen:
pərbeerə (L300p Beesel),
toddelen:
toddələ (L300p Beesel)
|
een proef nemen met of van [proberen, verzoeken, bezien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23243 |
processie |
processie (<lat.):
processie (L300p Beesel)
|
De processie [bronk, persessie, protsessioën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23852 |
processie door het veld |
bedeweg:
bèjwèèg (L300p Beesel)
|
Een processie door het veld, bedeweg, bidweg. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23854 |
processie van maria-hemelvaart |
kruidwisprocessie (<lat.):
kroetwusjprocessie (L300p Beesel)
|
De processie die op (zondag na) Maria Hemelvaart wordt gehouden. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23856 |
processiepaaltjes in de grond slaan |
processiepalen plaatsen:
processiepoal plaatsen (L300p Beesel)
|
Processiepaaltjes in de grond slaan [pöälchere zetse]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23858 |
processiestrooisel |
strooisel:
struijsel (L300p Beesel)
|
Strooisel bestaande uit bloemen, stukgesneden stengels en bladeren en stroopsel van varens waarmee de straten versierd worden [sjtreupsel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17742 |
proeven |
proeven:
preuve (L300p Beesel, ...
L300p Beesel),
preuvə (L300p Beesel)
|
proeven [SGV (1914)], [SGV (1914)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
18221 |
pronken |
kwakkel:
kwāākələ (L300p Beesel),
pralen:
proale (L300p Beesel),
pronken:
pronke (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
in het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [pronken, prijken, spiegelen, pralen] [N 86 (1981)] || prijken [SGV (1914)] || pronken [SGV (1914)]
III-1-3
|
20506 |
proosten |
klinken:
klīnke (L300p Beesel)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|