e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rotten, van fruit rotten: WBD / WLD  rottə (Beesel), uitdrogen: WBD / WLD  oetdruu-əgə (Beesel) Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)] I-7
royaal gul: göl (Beesel), royaal (<fr.): rəjáál (Beesel) gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)] III-3-1
rozenbottel iepenteer: iepetère (Beesel), rozenbottel: WLD  roezebottel (Beesel) rozenbottel [SGV (1914)] || rozenbottel (vrucht van de hondsroos: papetuutje, papetoet, hanekul, wepen, klokke, rozenbottel). [N 92 (1982)] III-4-3
rozenhoedje rozenhoedje: roozenhoedje (Beesel) Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)] III-3-3
rozenkrans rozenkrans: rozekrans (Beesel) De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)] III-3-3
rozenkransmaand rozenkransmaand: roozekransmaondj (Beesel) De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)] III-3-3
rozijn rozijn: WBD / WLD  rəziēn (Beesel) Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)] III-2-3
rug rug: rök (Beesel) rug [SGV (1914)] III-1-1
ruien grote rui (zn.): grōēətə ruij (Beesel) Hoe heet het volledig vernieuwen van het vederkleed? [N 93 (1983)] III-3-2
ruiken ruiken: ruuke (Beesel) ruiken [DC 53 (1978)] III-1-1