33583 |
rotten, van fruit |
rotten:
WBD / WLD
rottə (L300p Beesel),
uitdrogen:
WBD / WLD
oetdruu-əgə (L300p Beesel)
|
Rotten en verschrompelen van appels (slijten, uitdrogen, verrompelen, rotte, verfronselen, verslijten, verrimpelen). [N 82 (1981)]
I-7
|
21330 |
royaal |
gul:
göl (L300p Beesel),
royaal (<fr.):
rəjáál (L300p Beesel)
|
gul [SGV (1914)] || royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
iepenteer:
iepetère (L300p Beesel),
rozenbottel:
WLD
roezebottel (L300p Beesel)
|
rozenbottel [SGV (1914)] || rozenbottel (vrucht van de hondsroos: papetuutje, papetoet, hanekul, wepen, klokke, rozenbottel). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23721 |
rozenhoedje |
rozenhoedje:
roozenhoedje (L300p Beesel)
|
Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23716 |
rozenkrans |
rozenkrans:
rozekrans (L300p Beesel)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23730 |
rozenkransmaand |
rozenkransmaand:
roozekransmaondj (L300p Beesel)
|
De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20846 |
rozijn |
rozijn:
WBD / WLD
rəziēn (L300p Beesel)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
21936 |
ruien |
grote rui (zn.):
grōēətə ruij (L300p Beesel)
|
Hoe heet het volledig vernieuwen van het vederkleed? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
ruuke (L300p Beesel)
|
ruiken [DC 53 (1978)]
III-1-1
|