23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
sanctus (L300p Beesel)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24682 |
sap in planten |
sap:
WBD / WLD
sap (L300p Beesel)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
sap:
WBD / WLD
sap (L300p Beesel)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
21028 |
saus |
saus:
saowz (L300p Beesel)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
WBD / WLD (niet goed leesbaar)
səvōēə-ə koe-əl (L300p Beesel)
|
De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)]
I-7
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
sjabbeleer (L300p Beesel)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23749 |
scapuliermedaille |
scapuliermedaille (<fr.):
sjabbeleermedallie (L300p Beesel)
|
Een scapuliermedaille, de latere vervanger van het stoffen scapulier. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
šāf (L300p Beesel)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
24744 |
schaafstro |
kattenstaart:
WLD
kattestert (L300p Beesel)
|
Schaafstro (equisetum hyemale). De scheden zijn zwart met een gele of wit-achtige dwarsband; de vliezige toppen der tanden vallen spoedig af, zodat de meeste tanden stomp zijn (kattestaart, paardestaart, kannewassen, veegkruid). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19507 |
schaal |
schaal:
schoal (L300p Beesel)
|
schaal [SGV (1914)]
III-2-1
|