25043 |
schaduw, lommer |
schaduw:
(door jongeren gezegd).
sjaduw (L300p Beesel),
scheem:
de sjeem (L300p Beesel),
scheem (L300p Beesel),
sjeem (L300p Beesel, ...
L300p Beesel),
sjéém (L300p Beesel)
|
(in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
schaften:
sjaftə (L300p Beesel),
ungeren:
unjere (L300p Beesel)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || schaften [SGV (1914)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
unger:
no dən øŋər (L300p Beesel),
unjer (L300p Beesel)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schanj (L300p Beesel)
|
schande [SGV (1914)]
III-3-3
|
21432 |
schatten |
schatten:
sjattə (L300p Beesel)
|
het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17800 |
schede |
schede:
schei (L300p Beesel)
|
scheede [SGV (1914)]
III-2-1
|
25016 |
scheef, niet recht |
scheef:
sjeif (L300p Beesel),
sjeiəf (L300p Beesel),
schuins:
sjeuns (L300p Beesel),
sjūūns (L300p Beesel)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17774 |
scheen |
scheen:
scheen (L300p Beesel)
|
scheen [SGV (1914)]
III-1-1
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
schuitje:
sjuutsje (L300p Beesel)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18727 |
scheerapparaat |
scheerapparaat:
electrisch sjaerapparaat (L300p Beesel)
|
Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)]
III-1-3
|