24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekken (L300p Beesel),
plekkə (L300p Beesel)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (L300p Beesel),
blieven (L300p Beesel),
blīēve (L300p Beesel),
blīēvə (L300p Beesel),
wachten:
wachten (L300p Beesel),
wachtə (L300p Beesel)
|
blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22049 |
blijvende ontkleuring van een oog |
verkleurd oog:
vərkleurt ouch (L300p Beesel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: blijvende ontkleuring van de ogen door pokken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (L300p Beesel),
bliksum (L300p Beesel),
bliksəm (L300p Beesel)
|
bliksem [SGV (1914)] || bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
⁄t bliksemt (L300p Beesel)
|
het bliksemt [SGV (1914)]
III-4-4
|
22353 |
blindemannetje spelen |
blindmannetje:
blinjtmenke sjpeele (L300p Beesel)
|
Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
blinken (L300p Beesel),
blīnkə (L300p Beesel)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
blood (L300p Beesel)
|
bloed [SGV (1914)]
III-1-1
|
18057 |
bloeden |
bloeden:
bluë (L300p Beesel)
|
bloeden [SGV (1914)]
III-1-2
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
blootlōēəs (L300p Beesel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: rode vogelmijt of bloedluis: 1 mm - zuigt s nachts bloed - bij warm weer een echte plaag. [N 93 (1983)]
III-3-2
|