21526 |
staal |
monster:
monstər (L300p Beesel),
staal:
(bij stoffen).
sjtaal (L300p Beesel)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17819 |
staan |
staan:
stāōn (L300p Beesel),
štāōn (L300p Beesel)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
staart:
stert (L300p Beesel),
stɛrt (L300p Beesel),
štèrt (L300p Beesel),
štɛrt (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-9, III-4-2
|
26111 |
staart van de hollandse molen |
kruistaart:
krȳjštɛrt (L300p Beesel)
|
De twee korte schoren, de twee lange schoren en de staartbalk van de Hollandse molen samen. Zie ook afb. 25. [N O, 52f; Sche 25; monogr.]
II-3
|
26110 |
staartbalk van de hollandse molen |
kruistaart:
krȳjštɛrt (L300p Beesel)
|
De middelste balk van de staart van de Hollandse molen die vanaf de achterkant van de molenkap tussen de vier schoren naar beneden loopt. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛstaart van de Hollandse molenɛ.' [N O, 52e; Sche 25; monogr.]
II-3
|
22115 |
staartwind |
staartwind:
sjert-winjt (L300p Beesel)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen met de wind mee? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21272 |
stad |
stad:
stad (L300p Beesel),
štat (L300p Beesel)
|
stad [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
23591 |
staf van de suisse |
staf:
staof (L300p Beesel)
|
De staf of hellebaard van de suisse [sjtaaf?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28377 |
stal |
stal:
štal (L300p Beesel)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
24792 |
stalkaars |
kattenkop:
WLD
kattekop (L300p Beesel)
|
Stalkaars (verbascum thapsiforme 30 tot 180 cm grote plant. De bladeren zijn langwerpig, langs de stengel aflopend, witviltig; de plant heeft grote, uitgespreide bloemen; de bloem heeft 2 lange en kale meeldraden en 3 korte, wollig behaarde meeldraden, [N 92 (1982)]
III-4-3
|