20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
stek:
sjtek (L300p Beesel)
|
een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20519 |
stokvis |
stokvis:
sjtokves (L300p Beesel)
|
bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18683 |
stola |
stola (lat.):
stola (L300p Beesel)
|
De stola, de stool. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24995 |
stollen |
stijf worden:
stiefwêre (L300p Beesel)
|
stollen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19559 |
stolp |
stolp:
stölp (L300p Beesel)
|
stolp [SGV (1914)]
III-2-1
|
18843 |
stomverbaasd |
perplex:
pərpleks (L300p Beesel),
verstomd:
verstomd (L300p Beesel)
|
verstomd [SGV (1914)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
stomboit (L300p Beesel)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
25302 |
stoop, maat van 1/16 anker |
anker:
(vloeistof).
anker (L300p Beesel)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 2 lier = 1/16 anker (zie vraag 144) [stoop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
stop (L300p Beesel)
|
stop [SGV (1914)]
III-2-1
|
32330 |
stop, tapkraan |
stop:
štǫp (L300p Beesel),
tapkraan:
tapkrān (L300p Beesel)
|
De, volgens respondenten uit Horst (L 246), Broekhuizenvorst (L 0247), Venlo (L 271) en Beesel (L 300), van kurk vervaardigde stop, die ter afsluiting in het tapgat wordt geslagen. Wanneer het houten vat wordt aangeslagen, wordt de stop vervangen door een houten tapkraan. [A 36, 3d; monogr.]
II-12
|