21956 |
trichomonose |
het geel:
’t gael (L300p Beesel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Trichomonose: ziekte veroorzaakt door een parasitaire bacterie, die vooral huist in bek, keel en krop. Bij de besmette jongen zijn diarree met zure afgang de eerste verschijnselen. Er ontstaan gele ettergezwe [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23672 |
triduüm |
tridum (<lat.):
tridium (L300p Beesel)
|
Een driedaagse godsvruchtoefening, triduüm . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25051 |
troebel, vuil (water) |
gemoerd:
gemujerd (L300p Beesel),
gemuurt (L300p Beesel),
smerig:
sjméérich (L300p Beesel),
troebel:
troebel (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] || troebel [SGV (1914)]
III-4-4
|
22393 |
troef |
troef:
troef (L300p Beesel),
trūf (L300p Beesel)
|
Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || troef [SGV (1914)]
III-3-2
|
21385 |
troep |
troep:
trŭŭp (L300p Beesel)
|
troepen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-1
|
22394 |
troeven |
troeven:
trūvə (L300p Beesel)
|
Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22848 |
troeven (mv.) |
troeven (mv.):
troeve (L300p Beesel)
|
troeven (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
22861 |
trommeltje |
trommetje:
trömkə (L300p Beesel)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
18857 |
troosten; troost |
troosten:
truëste (L300p Beesel),
trūū-əstə (L300p Beesel)
|
het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)] || troosten [SGV (1914)]
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
tros:
WBD / WLD
troes (L300p Beesel)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)]
I-7
|