22179 |
verenschurftmijt |
verenmijt:
vaerəmīeət (L300p Beesel)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: verenschurftmijt: onderhuids, 1/3 mm, afbraak van veren; veroorzaakt de zogeheten ruiziekte. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
30596 |
verf |
verf:
vęrǝf (L300p Beesel)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
17924 |
verfrommelen |
verfronselen:
vərfrunsələ (L300p Beesel)
|
Frommelen, verfrommelen: kreukels maken in bijv. een zakdoek (frommelen, fommelen, fronselen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24614 |
vergeet-mij-nietje |
lievevrouwebloemetje:
WLD
leve vrouwe blumke (L300p Beesel)
|
Vergeet-mij-nietje (myosotis palustris 15 tot 50 cm groot. De stengels zijn meestal kantig; de bladeren zijn verspreid; de bloemen zijn vrij groot en hemelsblauw met gele kroonschubben; de kelk heeft korte, aangedrukte haren. Bloeitijd in mei tot septem [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19251 |
vergeetachtig |
vergeetachtig:
vərgéétechtich (L300p Beesel)
|
zwak van geheugen, niet goed kunnende onthouden [vergetelijk, vergeetachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19250 |
vergeetachtig persoon |
vergeetmuts:
vergéétmuts (L300p Beesel)
|
een vergeetachtig persoon, iemand die telkens dingen vergeet [vergeetmuts, lapschaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21389 |
vergoeden |
vergoeden:
verguije (L300p Beesel)
|
vergoeden [SGV (1914)]
III-3-1
|
20533 |
verhitten |
opwarmen:
opwerme (L300p Beesel)
|
verhitten; Hoe noemt U: Voedsel warm maken (loteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22507 |
verjaardag |
verjaardag:
verjaordaag (L300p Beesel),
verjaarsdag:
verjoarsdaag (L300p Beesel)
|
Hij was gisteren jarig, maar ik ... zn hele verjaardag vergeten. [DC 45 (1970)] || verjaardag [SGV (1914)]
III-3-2
|
21399 |
verkeren |
kennis hebben:
kènnis höbbə (L300p Beesel),
sjans hebben:
Van Dale: sjans, sjaans (<Fr.), in de volksuitdr. sja(a)ns hebben of maken, succes hebben bij de dames, resp. bij de heren; ook: geluk hebben, boffen. sjansen, (volkst.) flirten.
sjans höbbə (L300p Beesel),
vrijen:
vrieje (L300p Beesel),
vrīējə (L300p Beesel)
|
verkering hebben [verkeren, vrijen, meteen lopen] [N 87 (1981)] || vrijen [SGV (1914)]
III-3-1
|