25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlaak (L300p Beesel)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
24914 |
vlaktex |
vlakke strook land:
vlakke strook landj (L300p Beesel),
vlakke, het -:
vlaakkə (L300p Beesel)
|
vlakte, vlakke of effen strook land [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vlechten (L300p Beesel)
|
lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
vlèèrmoes (L300p Beesel)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
33114 |
vlegelknuppel, slaghout |
kop:
kǫp (L300p Beesel)
|
Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4]
I-4
|
33113 |
vlegelstok |
geerd:
gɛ̄rt (L300p Beesel)
|
De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.]
I-4
|
21442 |
vleien |
flikkeflooien:
flikkefloije (L300p Beesel)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-3-1
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
vleugels (L300p Beesel),
vleugəl (L300p Beesel)
|
Hoe heet de vleugel van een duif? [N 93 (1983)] || vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-3-2, III-4-1
|
24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
suizen:
WBD/WLD
zoezə (L300p Beesel),
WLD
soeze (L300p Beesel)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vleeger (L300p Beesel),
windvogel:
windjvogel (L300p Beesel),
winjtvogel (L300p Beesel)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|